Het juiste gebruik van rookgasmeetapparatuur is essentieel voor erkende verwarmingstechnici. Hieronder vindt u een overzicht van alle goede praktijken. Zo kunt u meteen aan de slag!
Voor meer details over de norm voor verbrandingsmeetapparatuur verwijzen wij u naar NBN EN 50379.
Dit zijn de belangrijkste zaken op een rijtje:
STAP 1: Voorbereiding en nazicht van de meetapparatuur
Met uitzondering van het meten van de gasdruk en het roet, moeten de parameters die de juiste werking van een verbrandingstoestel bepalen, elektronisch worden gemeten.
Vergeet niet dat elk meettoestel jaarlijks door de fabrikant of importeur moet worden gekalibreerd. Hij brengt een sticker aan op het apparaat (inclusief de termijn voor de volgende keuring) en geeft een attest van goede werking af dat de erkende technicus op verzoek van de bevoegde instanties moet kunnen overleggen.

STAP 2: Roetpomp
Zorg ervoor dat de roetpomp schoon is voordat u ze gebruikt.
- Sluit de meetopening van de pomp af (zonder filter).
- Sluit vervolgens (met de duim) de meetsonde vooraan af.
- Trek de pompzuiger zo ver mogelijk uit de pomp. Het vacuüm dat zo ontstaat, zorgt ervoor dat de pompzuiger bij het loslaten volledig terugkeert.
- Installeer een nieuwe blanco filter in de meetopening van de roetpomp.
- Voer 10 complete pompslagen uit. De filter mag geen sporen van vuil vertonen ter hoogte van de meetopening.
STAP 3: Rookgasanalyser
Check voor de verbrandingsanalyse altijd de handleiding van de fabrikant van het meettoestel en volg de instructies nauwgezet.
Sluit de meetsondes aan op de elektronische rookgasanalysetoestel voordat u het toestel inschakelt. Wij raden altijd aan om een dichtheidscontrole van de gasweg uit te voeren om er zeker van te zijn dat de verbrandingsgassen niet worden verdund door lekken in de meetsonde of door niet-gasdichte aansluitingen.
Sommige toestellen hebben een automatische dichtheidscontrole. Als dit niet het geval is, voer dan de volgende tests uit.
- Sluit de meetsonde af met het meegeleverde kapje of met iets dat daarop lijkt.
- Start de pomp van het apparaat. U zou een verschil in geluid moeten horen.
- Schakel na enkele seconden de pomp van het toestel uit en wacht 10 seconden.
- Als de afdichting goed is, moet u bij het openen van de condensopvangvat of het loskoppelen van de sonde even het geluid horen van de lucht die wordt aangezogen door de onderdruk.
Denk ook aan het volgende:
- controleer de toestand van de leidingen, aansluitingen en dichtingen;
- controleer of de filter goed bevestigd is aan de sonde;
- controleer of de sonde stevig aan het apparaat is bevestigd;
- leeg het condensopvangvat elke keer;
- sluit de collector goed af.
Kijk elke keer ook na of de filters schoon en droog zijn. Vervang ze indien nodig.



STAP 4: Gemeten waarden
Standaard meten de toestellen het O2- en CO-gehalte met elektrochemische cellen. In het algemeen bevatten ze twee cellen. Extra cellen (bv. NO) zijn mogelijk op modellen die worden gebruikt voor een hoog vermogen of in de industrie.
De elektrochemische cellen hebben een beperkte levensduur. De levensduur van een O2-cel is beperkt in de tijd omdat ze altijd wordt blootgesteld aan zuurstof, ook wanneer ze niet wordt gebruikt. De levensduur van de CO-cel is vaak afhankelijk van de hoeveelheid rook van de ketel. Onderhoud en kalibratie van het apparaat zijn essentieel om de conditie van de cellen te controleren. Vergeet niet ze op tijd te vervangen.
STAP 5: Berekenen van het CO2-gehalte in de verbrandingsgassen
In bijna alle gevallen meten de apparaten het O2-gehalte en berekenen ze het CO2-gehalte met behulp van het CO2-maximum. Houd er rekening mee dat de CO2-max brandstof specifiek is en wordt bepaald in de droge verbrandingsgassen. Voor de berekening in de rookgasanalyser wordt dit als volgt ingesteld:
Gasolie | 15,4% |
Aardgas, hoge verbrandingswaarde | 11,9% |
Aardgas, lage verbrandingswaarde | 11,7% |
Propaan | 13,7% |
Hieruit blijkt dat de CO2-max een belangrijke waarde is: de keuze van de brandstof moet dus correct worden gemaakt.
STAP 6: Nazicht van de cellen van de rookgasanalyser
Elektronische meetinstrumenten hebben verschillende meetcellen om de verschillende parameters te bepalen. Doordat de cellen gevoelig zijn voor condensatie, wordt de uitgangsspanning gecontroleerd bij het inschakelen van het instrument.
Als deze druk constant is, kunt u de meting voortzetten. Anders verschijnt er een foutmelding en moet u, afhankelijk van de oorzaak, het toestel laten drogen of de cellen vervangen. Let op: zelfs met een foutmelding kunt u nog steeds een meting uitvoeren, maar de resultaten zullen in geen geval betrouwbaar zijn.
STAP 7: Nulling van de meetcellen
Om de meetresultaten correct te kunnen interpreteren en analyseren, heeft elk toestel een referentie nodig, wat een nulinstelling vereist. Op deze manier vertelt u het instrument wat normale omgevingslucht (met 21 % O2 en 0 mg/kWh CO) is en worden alle sensoren overeenkomstig ingesteld.
Dit artikel is geschreven op basis van de Code van goede praktijk van Cedicol voor meettoestellen. Het document kan u downloaden op https://www.cedicol.be/nl/publicaties.